imkeren rond Hoogeveen
Geplaatst: do 17 okt 2002, 22:29
IMKEREN ROND HOOGEVEEN
door: Koos van Zomeren
Jaren geleden, toen een onderwijzer nog een onderwijzer was, liet Adrie van Luijk eens iemand naar zijn klas komen om een praatje te houden over de bijenteelt. De man was secretaris van de plaatselijke imkersvereniging en hij moet een goed verhaal hebben gehad. De meester was in ieder geval onder de indruk '”vooral van de warmtehuishouding in een bijenvolk in de winter.
De temperatuur van een kluit bijen moet bij de 35 graden Celsius blijven. Dat vergt een fijn afgestemde organisatie. Bij afkoeling komen er dieren in beweging. Met de stofwisseling in hun borstspieren neemt ook de warmte toe. De bijen raken verhit en dat straalt af op hun omgeving, daarvan profiteert de hele kluit. Al naar behoefte kun je die zien uitdijen of inkrimpen.
Duizenden dieren die als een lichaam door het leven gaan '” dat wou Van Luijk meemaken. Hij deed een cursus, hij nam een volk, en nog een volk, en is inmiddels zelf secretaris van de plaatselijke imkervereniging.
In Hoogeveen, waar anders?
In Hoogeveen had de postbode op zijn ronde behalve blaffende honden ook zwermende bijen te duchten. In Hoogeveen hebben ze behalve een turfhoop ook bijenkorven opgenomen in het gemeentewapen
http://www.bijenhouden.nl/forum/topic.asp?TOPIC_ID=1401
Wie in Hoogeveen imkert, imkert in een lange historie.
Al in de zeventiende eeuw gingen turfwinning en bijenhouderij hier hand in hand. Vervening van de woeste gronden werd steevast
voorafgegaan door de teelt van boekweit. Boekweit verslond in enkele jaren de overigens waardeloze bovenste bodemlaag en verschafte, tot pap of pannenkoeken verwerkt, voedsel aan het werkvolk. Bijen waren goed om dit gewas te bestuiven en produceerden de honing waaraan datzelfde werkvolk een bijverdienste had. Bittere armoede natuurlijk, een bijenvolk was een kostbaar bezit. En dat is het tot ver in de twintigste eeuw gebleven. Tot die tijd ging de aanzegger niet alleen bij de buren maar ook bij de korven langs om de dood van een imker bekend te maken, en zijn volken werden dan geacht blijk te geven van begrip.
Goed, een hete zomeravond met Adrie van Luijk op klapstoeltjes bij de verenigingsstal. We hadden ook naar de hei kunnen gaan, maar de hei kende ik al, de hei met zijn exorbitante zonsondergangen en zijn intrigerende bijenkasten (waar je toch maar beter uit de buurt kunt blijven; naarmate ze meer honing hebben verzameld, worden bijen feller in de verdediging ervan, en extra fel reageren ze als je toevallig naar alcohol of zeep of zweet ruikt, en bij opkomend onweer).
De verenigingsstal '” wat moest ik me daarbij voorstellen? Heel
eenvoudig: een soort verlengde marktkraam met een achterwand van hout en een afdak van hout en een rijtje kasten op een tafel, gericht op het open zuidwesten.
Het zoemt er. Het gonst er van de bedrijvigheid en er hangt een geur van honing vermengd met propolis, het harsachtige goedje dat bijen gebruiken om kieren te dichten.
Vlak voor de stal, waar de jonge werksters hun danspassen oefenen, is sedum en klimop ingezaaid, spul waar bijen lang op kunnen vliegen. Verderop staan lindebomen, bijzonder bijvriendelijk. Nog wat verderop liggen de tierige tuintjes van de Hoogeveense nieuwbouw. En om dit alles heen: het barre boerenland. Waar geen vlinders kunnen leven, hoef je ook geen bijen te verwachten; De imkerij gaat in ons land gestaag achteruit.
De vereniging, vertelt Adrie van Luijk, dateert van 1912 en heeft nog 48 leden, die lang niet allemaal een eigen terrein hebben om een kast te plaatsen. Vandaar deze gemeenschappelijke stal.
Allemaal hobby tegenwoordig. Niet zonder passie, niet zonder visserslatijn (dus als je iemand hoort zeggen dat hij 75 pond honing van ëén volk heeft gewonnen, hoef je hem niet te geloven),
maar dat is toch wat anders dan die ellendige hardheid van vroeger.
Met de vervanging van de korf door de kast is het bedrijf trouwens ook voor de<
door: Koos van Zomeren
Jaren geleden, toen een onderwijzer nog een onderwijzer was, liet Adrie van Luijk eens iemand naar zijn klas komen om een praatje te houden over de bijenteelt. De man was secretaris van de plaatselijke imkersvereniging en hij moet een goed verhaal hebben gehad. De meester was in ieder geval onder de indruk '”vooral van de warmtehuishouding in een bijenvolk in de winter.
De temperatuur van een kluit bijen moet bij de 35 graden Celsius blijven. Dat vergt een fijn afgestemde organisatie. Bij afkoeling komen er dieren in beweging. Met de stofwisseling in hun borstspieren neemt ook de warmte toe. De bijen raken verhit en dat straalt af op hun omgeving, daarvan profiteert de hele kluit. Al naar behoefte kun je die zien uitdijen of inkrimpen.
Duizenden dieren die als een lichaam door het leven gaan '” dat wou Van Luijk meemaken. Hij deed een cursus, hij nam een volk, en nog een volk, en is inmiddels zelf secretaris van de plaatselijke imkervereniging.
In Hoogeveen, waar anders?
In Hoogeveen had de postbode op zijn ronde behalve blaffende honden ook zwermende bijen te duchten. In Hoogeveen hebben ze behalve een turfhoop ook bijenkorven opgenomen in het gemeentewapen
http://www.bijenhouden.nl/forum/topic.asp?TOPIC_ID=1401
Wie in Hoogeveen imkert, imkert in een lange historie.
Al in de zeventiende eeuw gingen turfwinning en bijenhouderij hier hand in hand. Vervening van de woeste gronden werd steevast
voorafgegaan door de teelt van boekweit. Boekweit verslond in enkele jaren de overigens waardeloze bovenste bodemlaag en verschafte, tot pap of pannenkoeken verwerkt, voedsel aan het werkvolk. Bijen waren goed om dit gewas te bestuiven en produceerden de honing waaraan datzelfde werkvolk een bijverdienste had. Bittere armoede natuurlijk, een bijenvolk was een kostbaar bezit. En dat is het tot ver in de twintigste eeuw gebleven. Tot die tijd ging de aanzegger niet alleen bij de buren maar ook bij de korven langs om de dood van een imker bekend te maken, en zijn volken werden dan geacht blijk te geven van begrip.
Goed, een hete zomeravond met Adrie van Luijk op klapstoeltjes bij de verenigingsstal. We hadden ook naar de hei kunnen gaan, maar de hei kende ik al, de hei met zijn exorbitante zonsondergangen en zijn intrigerende bijenkasten (waar je toch maar beter uit de buurt kunt blijven; naarmate ze meer honing hebben verzameld, worden bijen feller in de verdediging ervan, en extra fel reageren ze als je toevallig naar alcohol of zeep of zweet ruikt, en bij opkomend onweer).
De verenigingsstal '” wat moest ik me daarbij voorstellen? Heel
eenvoudig: een soort verlengde marktkraam met een achterwand van hout en een afdak van hout en een rijtje kasten op een tafel, gericht op het open zuidwesten.
Het zoemt er. Het gonst er van de bedrijvigheid en er hangt een geur van honing vermengd met propolis, het harsachtige goedje dat bijen gebruiken om kieren te dichten.
Vlak voor de stal, waar de jonge werksters hun danspassen oefenen, is sedum en klimop ingezaaid, spul waar bijen lang op kunnen vliegen. Verderop staan lindebomen, bijzonder bijvriendelijk. Nog wat verderop liggen de tierige tuintjes van de Hoogeveense nieuwbouw. En om dit alles heen: het barre boerenland. Waar geen vlinders kunnen leven, hoef je ook geen bijen te verwachten; De imkerij gaat in ons land gestaag achteruit.
De vereniging, vertelt Adrie van Luijk, dateert van 1912 en heeft nog 48 leden, die lang niet allemaal een eigen terrein hebben om een kast te plaatsen. Vandaar deze gemeenschappelijke stal.
Allemaal hobby tegenwoordig. Niet zonder passie, niet zonder visserslatijn (dus als je iemand hoort zeggen dat hij 75 pond honing van ëén volk heeft gewonnen, hoef je hem niet te geloven),
maar dat is toch wat anders dan die ellendige hardheid van vroeger.
Met de vervanging van de korf door de kast is het bedrijf trouwens ook voor de<