Allereerst een woord van dank aan Jaap. Hij heeft me veel typewerk en mogelijk ook
overtreding van de copywet bespaard. Franschman dank voor zijn poëempje.
Nu 'n reactie op de - naar overtreding van het forumreglement riekende (?) -
reactie van Bart :
Ook naar mijn licht calvinistische smaak, zijn de woorden
"fluweelzachte bijenbips" tamelijk weekhartig ofwel overgevoelig.
Of dat allemaal te maken heeft met de religieuze achtergrond ?
Misschien eerder met de leeftijd of de gemoedsgesteldheid op het moment
dat het teerhartig poëem ontsproten is aan de dichterlijke inborst van Wilfried,
de broer van Herman. Beider harten zijn niet van steen.
Honingbijen zijn niet zo dicht behaard als hommels. Het achterwerk van de Aardhommel
is zelfs zo sterk door witte seta's beschermd tegen de kou, dat ze "witkontjes" worden
genoemd . Steenhommels worden "roodkontjes" genoemd.
Was het maar een hommel geweest; dan had "fluweelzachte hommelbips" masculiener
geklonken. Helaas kan het geen hommel geweest zijn, want de angels van
hommelwerksters en koninginnen hebben geen weerhaakjes. Zij overleven de zeldzame
steken die ze uitdelen. Ze laten zich daarom aaien en paaien, maar niet....
De bij van Finkers' gedicht moet een honingbij geweest zijn, want zij bekocht haar
preutse afweer met de dood. Het is waarschijnlijk een jong bijtje geweest, die
voor het eerst een vlucht maakte. Jonge bijen zijn nog dicht behaard. Zj.
