Vandaag werd ik in een zeer geanimeerde discussie met Lydia Koopmans weer eens geconfronteerd met wat “ons imkers” in al ons enthousiasme zoal bezig houdt. Lydia is filmmaakster van professie en heeft een project in voorbereiding over “imkerend Nederland”. Zij oriënteert zich op alle facetten van imkeren en bijen, die je maar bedenken kunt: fantastisch, zo’n aanpak. Ik hoop en verwacht, dat het een fraaie film gaat worden: ziet er althans veelbelovend uit.
Voor onze rubriek “Koninginnenteelt en bijenrassen” wil ik er weer eens een discussiepunt uitlichten, om ons bewust te maken waar wij mee bezig zijn in onze praktijk van het imkeren. Het betreft het streven naar raszuiverheid en in het verlengde daarvan naar “lijn”-zuiverheid van onze rassen. Koninginneteeltprojecten en KI projecten zijn daarop gericht. Ik vraag mij al jaren af, wat het nut ervan is. Rassen zijn gerelateerd aan de geografische omgeving waarin zij oorspronkelijk functioneren; Carnica’s in de Balkan, Ligustica’s in Italië, z.g. Zwarte bij in Noord Europa, Caucaziërs in Caucazië, Primorskies in Primorski in Z.O. Rusland. enz. Je kunt proberen afzonderlijke eigenschappen uit te lichten en die inbrengen in een ras uit een andere omgeving. De beste bij blijft altijd die bij, die het beste functioneert in de habitat waarin zij woont.
Sinds Dzierzon rond 1850 zijn rassen door elkaar gehusseld met veel ellende vandien. Het zou zinvol kunnen zijn uit het mengsel de oorsprong terug te kruisen, maar dan alleen om het resultaat in de oorspronkelijke omgeving terug te zetten. Wat heeft het voor zin hier in ons zeeklimaat eindeloos terug te kruisen naar een selecte Carnicalijn die onze heide moet bevliegen. Raszuiverheid is een item uit Hitler-Duitsland en Gottfried Götze, die Cubitalindex en haarlengtes bedacht als wezenlijke raskenmerken was een gevierd man die al snel de leiding kreeg over de bijenteelt van het Nationaal Socialisme. Wat heeft de vorm van de derde cubitaalcel en de haarlengte of de kleur van het tweede achterlijf- segment van doen met de vaardigheid van de betreffende bij te functioneren in de streek waarin je haar plaatst.
Een moer die, van nature, paart met 15 darren van diverse herkomst, produceert dochters, verdeeld over 15 subpopulaties met evenzo grote diversiteit van eigenschappen; alle passend in de oecologische omgeving waarin het volk functioneert. Deze subpopulatie”s begrenzen tot een of twee vanwege “raszuiverheid” verzwakt het volk in vele opzichten.
Is die hele raszuiverheids-Frage niet een element uit ons politieke verleden, die wij beter achter ons kunnen laten ?
