Je schreef:
Ja, maar verder dan een F1 gaan de meeste exoten-imkers niet. De telers, en daar had ik het over, proberen door hun teeltmethoden toch echt raszuivere lijnen in stand te houden. Overigens werkte bv Adam ook graag met f2 volken, maar dan betrof het wel gecontroleerde kruisingen.De idee dat imkers met rasbijen de genen van de andere bijen niet willen, is onjuist.
Het is bekend dat juist de eerste bastaardgeneratie (F1) veel betere resultaten geeft dan de raszuivere.
Theoretisch kan een f2 zachtaardiger zijn, als er met een verwante dar gepaard is. De kans dat de verwantschap juist klein is, en daardoor een verhoogde stekerigheid, neemt toe als er meer exotische darren rondvliegen. Menigeen, ik zelf ook, heeft die ervaring opgedaan.Bij de tweede generatie gaat het inderdaad wel eens mis. Meestal merken we dat aan de niet meer aanwezige zachtaardigheid. Het kan overigens ook juist extreem goed gaan. De zachtaardigheid kan bijvoorbeeld ook sterker zijn in een tweede bastaard generatie.
Er is nogal wat onderzoek verricht op het gebied van agressie bij heterogeen genetisch materiaal. De theoretische verklaring is de volgende. Als een moer gepaard heeft met vele (15- 25) verschillende darren, dan ontstaan er in een bijenvolk verschillende verwantschapsgroepen, die met elkaar concurreren. De onderlinge communicatie is bovendien verstoord. Het gevolg is toenemende steeklust.
Een exotenimker kan dit vermijden door steeds nieuwe f1 moeren in te voeren, een imker met bastaardbijen wordt er ongevraagd mee opgescheept.
Binnen een locale populatie is de genetische diversiteit al aanzienlijk. Gelukkig maar, want zo ontstaan er voortdurend nuttige mutanten die nodig zijn om te kunnen overleven. Geleidelijke uitwisseling met genen van andere bijenrassen aan de grenzen van een biotoop is eveneens nuttig. Het willekeurig op grote schaal rondstrooien van exotische genen is even schadelijk als het willekeurig monteren van allerlei motoronderdelen van andere merken in jouw auto. De kans op ongelukken is groter dan de kans op vooruitgang.
Zie boven, hier laat je zien, dat je het probleem geheel vanuit de exotenkant benadert.Het hebben van die andere volken in de buurt is dus een noodzaak om de kwaliteit te bewaren.
Wat er met jouw korfvolken gebeurt kan ik hiervandaan niet overzien. Wellicht worden ze door de voortdurende geneninstroom meer verwant aan je andere volken, wie zal het zeggen. Ik bedoel ook niet dat alle bastaardvolken lastig worden, maar dat er een toenemende agressie is. Op de laatste koninginneteeltdag hield Marie Jose du Chateau een verhaal, waarin zij op basis van een literatuuronderzoek, hetzelfde standpunt innam en zij gaf aan daar verder onderzoek in te willen doen.Ik houd ook enkele korven aan, maximaal 3 stuks, al jarenlang. Het is mij bij die bijen niet gebleken.
Niet dat ik ze wil aanhouden, maar extreem slechter dan de oorspronkelijk geschepte wilde zwerm zijn (worden) ze zeker niet na enkele generaties. Het omgekeerde is soms het geval.
Ik til er wel zwaar aan. Mijn hoofdargument is dat het behoud van locale bijenrassen waardevol is vanuit de zorg voor ons erfgoed. Om onnodige discussie te voorkomen, dat is voor mij geen conservering van de vroegere mellifera mellifera, maar een voortzetting, want de veranderende omstandigheden leiden tot voortdurende aanpassing, ook bij bijen.Als de verhouding extreem anders zou zijn tussen de bijenrassen, zou je gelijk kunnen krijgen. Dan gaan wellicht eigenschappen verloren. Je mag hier naar mijn mening niet te zwaar aan tillen. Een Buckfastbij is bijna nooit dezelfde. Er zit materiaal van zeer veel plaatsen elders in Europa en Africa in verwerkt. De telers bemoeien zich met de mix van genen, maar niet tot het uitsluiten daarvan, ook al niet omdat dat gewoon niet kan. Het is dus voor mij de vraag of dat leidt tot verlies van genen. Waarschijnlijk niet, doch hooguit tot een andere verhouding binnen het totaal.
Maar je kunt er ook van een utilitair (= nuttigheid) standpunt naar kijken. In de beroepsmatige landbouw worden primitive vormen van gewassen zorgvuldig bewaard omdat een dergelijke genenpool noodzakelijk kan zijn bij onvoorziene plagen. Immers, het genetisch materiaal bij produktierassen wordt op mondiaal niveau steeds beperkter. De analogie met bijen is overduidelijk. De bewuste verdringing van locale rassen door geavanceerde teeltprodukten leidt tot verschraling. Niet toevallig wordt nu onderzocht of bij de varroabestrijding gebruik kan worden gemaakt van bijen, die weinig gecontroleerd zijn door imkers, zgn. primorskybijen.
Het opmerkelijke is, dat de hobbie-imkers die zo driftig combinatieteelt, en vervolgens verspreiding van dat exotenmateriaal in Nederland en Belgie voorstaan, tegen het licht van bovenstaande, de vooruitgang van de professionele imkerij juist in de weg staan. Immers, de beroepsimkerij, die afhankelijk is van produktie, heeft baat bij het voortbestaan van een genenpool.
Romée