Volgens mij is er geen verschil tussen de 2 mogelijkheden die jij poneert. De uitkomst is hetzelfde: als je de "negatieve moeren" weg vangt hou de de goede over en als je de "positieve moeren" aanhoudt ook. Maar in principe komt het op hetzelfde neer als wat Broeder Adam deed. Hij gebruikte alleen een bevruchtingsstation met darrenvolken.
Dag René,
Misschien lijkt het in eertse instantie dat er geen verschil is maar dat lijkt alleen maar zo.
Integendeel, het is juist het tegenovergestelde wat ik waarschijnlijk het komende jaar ga doen en wat "Schier" aan het doen is.
Om dat duidelijk te maken moet ik wel eerst het grootste gedeelte van de eigenschappen van een volk (moer) op een rijtje zetten.
Globaal gaat het om:
1. Zachtaardigheid
2. Haaldrift
3. Zwermtraagheid
4. Eitjesproductie.
5. Verdedigingsvermogen
6. Bestendigheid tegen ziekte of parasiet
Mogelijk dat ik iets over het hoofd zie. Dat hoor ik dan wel.
Van bovenstaande eigenschappen zijn een aantal essentieel voor het voortbestaan van het volk. Een aantal eigenschappen niet.
Primaire eigenschappen zijn:
1. Haaldrift (anders is er niet genoeg voer voor de larfjes)
2. Eitjesproductie (een te klein volk heeft te weinig haalbijen)
3. Verdedigingsvermogen. (Als een volk straffeloos kan worden
beroofd, bestaat het niet lang meer.
4. Bestendigheid tegen ziekten en parasieten (een volk sterft uit)
Blijven over de secundaire eigenschappen:
1. Zachtaardigheid (naar mensen toe)
2. Zwermtraagheid (Niet essentieel voor het voortbestaan als er maar
een keertje gezwermd wordt.
Mijn voorkeur gaat dus uit naar selectie op primaire eigenschappen.
Een andere keuze is de selectie op secundaire eigenschappen.
Voor dit laatste wordt desnoods inteelt als middel gebruikt.
Het resultaat van het selecteren op secundaire eigenschappen laat zich nu al duidelijk zien. De z.g. P-moeren zijn al bijna niet meer in staat om zichzelf te bedruipen. Ze "boeren" achteruit. Niet dat er wel eens een ander geluid hoorbaar is, maar "Schier" geeft zelf al aan dat deze moeren geen hoogvliegers zijn en niet als honingvolk gebruikt kunnen worden. (staat in hun folder)
Ook mijn eigen ervaringen zijn duidelijk op dat punt. Toen ik in het begin met die Schiermoer nog 6 ramen broed wist te melden, nu zijn het er nog twee. Waarom? Omdat ik haar heb ingevoerd in een groot volk met ook nog veel ramen broed (van een haaldriftig volk). Toen deed ze het goed.
Nu heeft ze alleen nog maar haar eigen nakomelingen en is het mis.
Dit proces wordt elders op het forum al duidelijk omschreven.
Maar niet alleen mijn eigen ervaringen geven bij mij de doorslag. Ook vorig jaar (maar ook dit jaar al diverse keren) hoorde ik al van verschillende kanten het verhaal van het "achteruitboeren".
Het verschil René, zit hem dus in het aktief selecteren of in het passief selecteren b.v. alleen maar in het voorjaar.
Zij (jij?) willen zachtaardige moeren waarvan bekend is dat hun nakomelingen het in eerste instantie wel goed doen. Maar de nakomelingen daarna (F 2, 3, 4) zijn meestal al niet meer te handhaven wegens te grote agressie. Ja, zelfs mijn eigen F1 heb ik daarom weggedaan. Evenals diverse F1's die bij de vereniging ook vergelijkbaar gedrag vertoonden.
Al met al is het nog maar een kwestie van een paar jaar en deze soort heeft afgedaan als mogelijkheid om bijen te houden. De tendens is overduidelijk.
In de 80-er jaren heb ik in totaal ongeveer 40 volken gehad. (Niet tegelijkertijd, maar over een jaar of 6 verspreid.
Ik kan mij één geval van darrenbroedigheid herinneren. Ook in twee jaarboeken staat niets daarvan omschreven.
Mijn selectie was toen heel simpel. In het voorjaar verenigen en de beste moeren uitzoeken om mee verder te gaan.
Maar wat me nu pas duidelijk is geworden, zijn de criteria die ik toen gebruikt heb. De meest zachtaardige maar ook de meest haaldriftige moeren kregen het recht van voortbestaan.
En dat is in feite een "contradictio in terminis". Want haaldrift en zachtaardigheid zijn tegenstrijdige eigenschappen. Er is een duidelijk verband aangetoond tussen agressieve volken en grote haaldrift. Ook het omgekeerde is aangetoond en nu duidelijk herkenbaar bij de P-moeren van de mij bekende Carnica
Dus is mijn selectie altijd een compromis geweest. Waarbij ik de primaire eigenschappen min of meer in hun waarde heb gelaten.
Uitsluitend op secundaire eigenschappen selecteren betekend dus automatisch dat je enkele primaire eigenschappen verwaarlozen
moet.
Da's dus een heel andersoortige selectie. En vanaf nu weer opnieuw door mij toegepast.
Ze moeten tenslotte wel kunnen overleven.
Ietsjes te agressief? Weg ermee. Iets minder haaldrift en wat zachtaardiger? Handhaven. Dan maar wat minder honing. Welke keuze of je dus ook maakt met welk tijdelijk effect dan ook, de soort zal hoe dan ook moeten blijven bestaan. En met selectie op secundaire eigenschappen lukt dat domweg niet.
Hoop dat ik het nu wel duidelijk op schrift heb kunnen krijgen.
Trouwens nog bedankt voor de reactie. Die heeft mij toch maar mooi weer "gedwongen" om de zaak nog beter op een rij te krijgen.
Groeten,
Jelle