mollen in je tuin
Geplaatst: zo 02 feb 2003, 17:36
Mollen in je tuin
Een groot aantal Gorsselse imkers woont in het '˜buitengebied' van de gemeente. Stilzitten is er voor hen niet bij; voortdurend zijn ze in de weer met schoffel, hark, riek, spitvork en bats om de grond op de hak te nemen.
Af en toe..krijgen ze hulp van een tuinman; een zwarte ... die zich uit de naad werkt voor géén geld.
Ho, ho lezer... dit is geen rechtse praat. U vindt geen neo-kolonialistische trekjes in dit stukje; deze tuinman is autochtoon, oer Hollands en heeft een eigenzinnig karakter. Hij zet zijn eigen koers uit met als motto: '˜Al wroetende komt men er door'.
Gerrit van Dijk en ik hebben deze winter samen al twintig van deze tuinlieden het land uitgestuurd en om succesvol te blijven in ons uitwijzingsbeleid hebben we een lezing gevolgd in Deventer, in de Penninckshoek, door ene heer Veldkamp uit Harfsen.
'˜Mollen' zei deze landbouwbedrijfsvoorlichter, '˜eten per dag hun lichaamsgewicht aan regenwormen op. De vrouwtjes wegen 75 gram en de mannen(de rammnen) 125 gram.
Per ha is er plaats voor twintig mollen. Om hun voedsel te verzamelen, lopen ze dagelijks hun gangen (ritten) na. Met voelharen op neus en keel merken ze de regenwormen op die door hun gangen kruipen.
Als er een overvloed aan wormen is, wordt het overschot de kop afgebeten en in een voorraadkamertje bewaard.
De gangen moeten worden verlengd of hersteld. Het teveel aan grond wordt weggedrukt naar buiten. Daar ontstaat een prachtige zwarte, bruine of gele kegel; een molshoop.'
Per dag kan een mol wel vier molshopen formeren.
Mollen moeten ook aan de toekomst denken. Man en vrouw ontmoeten elkaar. Zien of ruiken doen ze elkaar niet, maar voelen kunnen ze wel en als het goed aanvoelt en de paring is gelukt, beginnen ze een nest te bouwen; een burcht.
Een potentiële mollenvanger moet nu even goed opletten. De burcht van het mollenechtpaar moet er rustig kunnen bijliggen. Ze gaan dus niet midden in een weiland bouwen, waar de paarden lustig rond galopperen. Ze bouwen het liefst onder de afrastering van het perceel. Daar wordt niet gedraafd. Daar is de grond niet vastgestampt of vast gereden door landbouwwerktuigen.
Er wordt een nestruimte gegraven die met droog gras of bladeren wordt opgevuld. Verschillende ritten gaan vanuit het nest het veld inlopen en verder stoten de molletjes wat luchtgaten in het dak van de burcht. De zandkegel boven het nest is opvallend groter dan de doorsnee molshoop. De mollenvanger moet weten dat de mol na een dag werken, '˜s avonds weer naar huis gaat om te overnachten en '˜s morgens weer uitrukt om z'n gangenstelsel verder uit te bouwen. De mollenklem moet dus in de buurt van zo'n burcht worden gezet en niet zomaar ergens in '˜the middle of no where'.
Gerrit en ik vermaakten ons met allerlei uitvoeringen van mollenklemmen die Veldkamp had meegenomen. Wij konden bijtijds onze handen wegtrekken als de klemmen met een droge klap hun kaken op elkaar klemden.
Veldkamp liet ons ook nog apparatuur zien dat een professionele mollenvanger placht te gebruiken. Een soort raketwerper die pillen in de grond drukt die zijn gevuld met fosforwaterstofgas. Dat spul is 33 maal giftiger dan blauwzuurgas zei hij.
Het begon me op te vallen dat Veldkamp nogal astmatisch was en nogal zweette..; zou hij teveel van dat gas hebben opgesnoven?
Gerrit en ik gaan maar door met de klemmen, hoewel het me altijd weer wat treurig stemt als ik een molletje gevangen heb. Z'n jas is brandschoon ondanks al dat gekruip onder de grond; z'n vacht is in alIe richtingen aaibaar; Z'n handen als kolenschoppen zijn indrukwekkend; z'n rafelig staartje is vertederend om te zien.
Maar ja. Het moet toch maar gebeuren wil je nog een tuin overhouden in plaats van een mollenparadijs.
(uit: 'De Vliegplank' van 03-'98)
Een groot aantal Gorsselse imkers woont in het '˜buitengebied' van de gemeente. Stilzitten is er voor hen niet bij; voortdurend zijn ze in de weer met schoffel, hark, riek, spitvork en bats om de grond op de hak te nemen.
Af en toe..krijgen ze hulp van een tuinman; een zwarte ... die zich uit de naad werkt voor géén geld.
Ho, ho lezer... dit is geen rechtse praat. U vindt geen neo-kolonialistische trekjes in dit stukje; deze tuinman is autochtoon, oer Hollands en heeft een eigenzinnig karakter. Hij zet zijn eigen koers uit met als motto: '˜Al wroetende komt men er door'.
Gerrit van Dijk en ik hebben deze winter samen al twintig van deze tuinlieden het land uitgestuurd en om succesvol te blijven in ons uitwijzingsbeleid hebben we een lezing gevolgd in Deventer, in de Penninckshoek, door ene heer Veldkamp uit Harfsen.
'˜Mollen' zei deze landbouwbedrijfsvoorlichter, '˜eten per dag hun lichaamsgewicht aan regenwormen op. De vrouwtjes wegen 75 gram en de mannen(de rammnen) 125 gram.
Per ha is er plaats voor twintig mollen. Om hun voedsel te verzamelen, lopen ze dagelijks hun gangen (ritten) na. Met voelharen op neus en keel merken ze de regenwormen op die door hun gangen kruipen.
Als er een overvloed aan wormen is, wordt het overschot de kop afgebeten en in een voorraadkamertje bewaard.
De gangen moeten worden verlengd of hersteld. Het teveel aan grond wordt weggedrukt naar buiten. Daar ontstaat een prachtige zwarte, bruine of gele kegel; een molshoop.'
Per dag kan een mol wel vier molshopen formeren.
Mollen moeten ook aan de toekomst denken. Man en vrouw ontmoeten elkaar. Zien of ruiken doen ze elkaar niet, maar voelen kunnen ze wel en als het goed aanvoelt en de paring is gelukt, beginnen ze een nest te bouwen; een burcht.
Een potentiële mollenvanger moet nu even goed opletten. De burcht van het mollenechtpaar moet er rustig kunnen bijliggen. Ze gaan dus niet midden in een weiland bouwen, waar de paarden lustig rond galopperen. Ze bouwen het liefst onder de afrastering van het perceel. Daar wordt niet gedraafd. Daar is de grond niet vastgestampt of vast gereden door landbouwwerktuigen.
Er wordt een nestruimte gegraven die met droog gras of bladeren wordt opgevuld. Verschillende ritten gaan vanuit het nest het veld inlopen en verder stoten de molletjes wat luchtgaten in het dak van de burcht. De zandkegel boven het nest is opvallend groter dan de doorsnee molshoop. De mollenvanger moet weten dat de mol na een dag werken, '˜s avonds weer naar huis gaat om te overnachten en '˜s morgens weer uitrukt om z'n gangenstelsel verder uit te bouwen. De mollenklem moet dus in de buurt van zo'n burcht worden gezet en niet zomaar ergens in '˜the middle of no where'.
Gerrit en ik vermaakten ons met allerlei uitvoeringen van mollenklemmen die Veldkamp had meegenomen. Wij konden bijtijds onze handen wegtrekken als de klemmen met een droge klap hun kaken op elkaar klemden.
Veldkamp liet ons ook nog apparatuur zien dat een professionele mollenvanger placht te gebruiken. Een soort raketwerper die pillen in de grond drukt die zijn gevuld met fosforwaterstofgas. Dat spul is 33 maal giftiger dan blauwzuurgas zei hij.
Het begon me op te vallen dat Veldkamp nogal astmatisch was en nogal zweette..; zou hij teveel van dat gas hebben opgesnoven?
Gerrit en ik gaan maar door met de klemmen, hoewel het me altijd weer wat treurig stemt als ik een molletje gevangen heb. Z'n jas is brandschoon ondanks al dat gekruip onder de grond; z'n vacht is in alIe richtingen aaibaar; Z'n handen als kolenschoppen zijn indrukwekkend; z'n rafelig staartje is vertederend om te zien.
Maar ja. Het moet toch maar gebeuren wil je nog een tuin overhouden in plaats van een mollenparadijs.
(uit: 'De Vliegplank' van 03-'98)