Pagina 1 van 1

Sterfte van bijenlarven tgv transgene gewassen

Geplaatst: wo 16 jul 2003, 11:10
door Romée van der Zee
Bij genetische manipulatie van gewassen is het de bedoeling dat selectief schadelijke insecten worden uitgeschakeld. Nuttige insecten mogen niet worden getroffen. Uit dit onderscheid blijkt tevens dat de natuur wordt ingedeeld op nut voor mensen.

Bij toelating wordt onderzocht of volwassen bijen schade ondervinden van de nectar en pollen van transgene planten. De invloed op larven kon niet worden nagegaan. Hun voedsel bestaat echter uit afscheidingsproducten van voedsterbijen en pollen dus er moet rekening worden gehouden met enige doorwerking. Bovendien is de gevoeligheid van larven vermoedelijk groter omdat ze in hun ontwikkeling een ingewikkelde voeding nodig hebben. Onderzoek is moeilijk omdat zieke larven snel door de verzorgende werksters worden verwijderd. Een Deense onderzoeksgroep heeft daarom de larven in een laboratoriumsituatie gevoed, zonder tussenkomst van voedsterbijen. Aan de voeding werden bij de onderzoeksgroepen twee eiwitremmers toegevoegd die worden gebruikt bij genetisch gemodificeerde gewassen.
De eerste is SBTI (een serine proteinase remmer), de soyaboon trypsine remmer, gebruikt in aardappels, rijst en tabak. Bijen gebruiken serine proteinases als enzymen bij hun spijsvertering. Daarom mag een effect verwacht worden op bijen, met name op larven.
De controlegroep werd getest met BSA (Bovine Serum Albumin), waarvan geen schadelijk invloed verwacht werd.

Toevoeging van BSA aan de voeding had geen effect. Toevoeging van SBTI (0,1%) leidde tot een sterfte van de larven die 11,7 % hoger was dan in de controle groep . Bij een SBTI concentratie van 1 % was de sterfte significant hoger dan in de controlegroep.

De overlevende larven, gevoed met 1 % SBTI , wogen als volwassen bij ongeveer 21 % minder dan de bijen uit de controlegroep.Dit zelfde effect is gemeld voor andere insecten die foerageren op transgene gewassen.
Bijen met een lager lichaamsgewicht presteren slechter. Dit is een bekend verschijnsel bij Hymenoptera, zoals hommels, waar niet alle larven evenveel voeding ontvangen.
De kleinere werksters zullen ook minder presteren als voedsterbijen, en zo eventuele problemen vergroten.

Er zijn al transgene gewassen met een SBTI van 2,5 %. Hoeveel daarvan in de pollen en de nectar komt is niet bekend. Toch worden dergelijke gewassen inmiddels op grote schaal verbouwd.

bron: apidologie 34 (2003), 139-145