Aantal mijten in een volk
Geplaatst: wo 29 dec 2004, 20:43
Mijtenonderzoek:
Voorjaar-, zomer- en herfstonderzoek
Allereerst moet men weten hoeveel broed een volk heeft. Dit moet men schatten in dm2.
Een broedkamer-raam is 6,75dm2. Je hebt snel door dat als je voor het gemak 6dm2 aanhoudt het halve raam 3dm2 is enz. enz. Dit moet een routine worden.
Bij een celmaat van 5,4 mm kan men uitrekenen hoeveel cellen het zijn als men weet dat er 800 cellen op een dm2 zijn (Schotman).
A)
Een aan beide kanten belegd stuk gesloten werksterbroed uitsnijden van minimaal 100 cellen. Zet op een stuk aluminiumplaat een parallellogram van 10x10 cellen en snij en vijl dat uit. Neem een stanleymes en snij zo een stuk raat uit dat aan 2 kanten belegd is en samen minimaal 100 cellen bevat. Tel het aantal cellen dat gesloten is. Het mooiste is broed van 3 á 4 dagen oud, waar de mijt zich nog niet in heeft kunnen vermenigvuldigen.
Ontzegel dit broed boven een dubbele honingzeef en spoel alle cellen met de kraan uit tot ze echt schoon zijn. De bijenlarven blijven op de grove zeef liggen en de mijten vallen in de fijne zeef eronder. Mijten tellen en uitrekenen hoeveel mijten er in het werksterbroed van het hele volk zitten. Men kan dit desgewenst ook met darrenbroed doen, maar mijten in werksterbroed zijn funest voor het voortbestaan van het volk.
B)
Drie maal per seizoen mijten tellen op de onderlegger in de lade onder het volk. Onderlegger voor één week er onder.
C)
Dan tevens ongeveer 100 werksters van een raat afnemen in een potje met alcohol.
Ik neem dan een potje van de babyvoeding en vul het halfvol met 85% alcohol.
Neem een monster van werksters op een raam met open broed.
Mijten van de bijen afspoelen in dubbele honingzeef. Dit onderzoeken op aantal mijten per aantal bijen.
Gegevens en opmerkingen die je kunt gebruiken bij de beoordeling van de uitkomsten van een dergelijk onderzoek zijn:
1)De verhouding van mijten op bijen en in het broed is bij b.v. carnica's 36,7% en 63,3%. (S.Berg 2002)
2)Als men in een volk in het voorjaar 200 mijten kan uitrekenen (broed, op werksters en op de onderlegger), is de besmetting aan de hoge kant.
3)De mijt zou zich kwadratisch vermenigvuldigen. Ik twijfel daaraan, omdat de reproductiefactor van de mijt afhangt van wat het bijenvolk daaraan doet. Misschien is dat zo als men een volk neemt dat niets tegen de mijt onderneemt.
4)Er zijn drie hoofdoorzaken van resistentie bij bijen tegen de mijt.
a)Het poetsgedrag van de bijen op zichzelf en andere werksters, zodanig dat de mijt valt en op de onderlegger komt. Hierbij speelt een rol of de onderlegger aan de randen ingesmeerd is met vaseline. De mijt loopt dan vast in de vaseline als hij terug wil kruipen naar het broednest. Het poetsgedrag heeft nog een andere dementie, n.l. dat de mijt beschadigd wordt door aanvallen van de werksters tegen de mijt, waarbij de mijt beschadigd wordt. De poten of voelsprieten van de mijt worden afgebeten en de mijt valt op de onderlegger.
b)Een andere rol speelt de hoogte van de onderlegger tot de raten. Als deze hoogte meer dan 20 cm is raakt de mijt gedesoriënteerd en komt in de meeste gevallen niet terug in het broednest.
c)Als een volk ontdekt dat er broedcellen besmet zijn met mijten dan opent dat volk de broedcellen en verwijdert de larf, en de mijt heeft even geen kans zich te reproduceren. Dit lijkt tot nu toe de belangrijkste oorzaak van resistentie.
5)Wat er na en bij behandeling van de volken tegen de mijt op de onderlegger valt is een andere beoordeling van de besmetting met de mijt. Als je wilt weten hoeveel mijten er in een volk zitten neem dan de voorgaande proefjes. De hoeveelheid mijten na een behandeling tegen de mijt is alleen een maat, hoe groot de besmetting geweest is.
Natuurlijk moet er behandeld worden of een bijzondere bedrijfsmethode worden toegepast.
Ed Pieterse
Voorjaar-, zomer- en herfstonderzoek
Allereerst moet men weten hoeveel broed een volk heeft. Dit moet men schatten in dm2.
Een broedkamer-raam is 6,75dm2. Je hebt snel door dat als je voor het gemak 6dm2 aanhoudt het halve raam 3dm2 is enz. enz. Dit moet een routine worden.
Bij een celmaat van 5,4 mm kan men uitrekenen hoeveel cellen het zijn als men weet dat er 800 cellen op een dm2 zijn (Schotman).
A)
Een aan beide kanten belegd stuk gesloten werksterbroed uitsnijden van minimaal 100 cellen. Zet op een stuk aluminiumplaat een parallellogram van 10x10 cellen en snij en vijl dat uit. Neem een stanleymes en snij zo een stuk raat uit dat aan 2 kanten belegd is en samen minimaal 100 cellen bevat. Tel het aantal cellen dat gesloten is. Het mooiste is broed van 3 á 4 dagen oud, waar de mijt zich nog niet in heeft kunnen vermenigvuldigen.
Ontzegel dit broed boven een dubbele honingzeef en spoel alle cellen met de kraan uit tot ze echt schoon zijn. De bijenlarven blijven op de grove zeef liggen en de mijten vallen in de fijne zeef eronder. Mijten tellen en uitrekenen hoeveel mijten er in het werksterbroed van het hele volk zitten. Men kan dit desgewenst ook met darrenbroed doen, maar mijten in werksterbroed zijn funest voor het voortbestaan van het volk.
B)
Drie maal per seizoen mijten tellen op de onderlegger in de lade onder het volk. Onderlegger voor één week er onder.
C)
Dan tevens ongeveer 100 werksters van een raat afnemen in een potje met alcohol.
Ik neem dan een potje van de babyvoeding en vul het halfvol met 85% alcohol.
Neem een monster van werksters op een raam met open broed.
Mijten van de bijen afspoelen in dubbele honingzeef. Dit onderzoeken op aantal mijten per aantal bijen.
Gegevens en opmerkingen die je kunt gebruiken bij de beoordeling van de uitkomsten van een dergelijk onderzoek zijn:
1)De verhouding van mijten op bijen en in het broed is bij b.v. carnica's 36,7% en 63,3%. (S.Berg 2002)
2)Als men in een volk in het voorjaar 200 mijten kan uitrekenen (broed, op werksters en op de onderlegger), is de besmetting aan de hoge kant.
3)De mijt zou zich kwadratisch vermenigvuldigen. Ik twijfel daaraan, omdat de reproductiefactor van de mijt afhangt van wat het bijenvolk daaraan doet. Misschien is dat zo als men een volk neemt dat niets tegen de mijt onderneemt.
4)Er zijn drie hoofdoorzaken van resistentie bij bijen tegen de mijt.
a)Het poetsgedrag van de bijen op zichzelf en andere werksters, zodanig dat de mijt valt en op de onderlegger komt. Hierbij speelt een rol of de onderlegger aan de randen ingesmeerd is met vaseline. De mijt loopt dan vast in de vaseline als hij terug wil kruipen naar het broednest. Het poetsgedrag heeft nog een andere dementie, n.l. dat de mijt beschadigd wordt door aanvallen van de werksters tegen de mijt, waarbij de mijt beschadigd wordt. De poten of voelsprieten van de mijt worden afgebeten en de mijt valt op de onderlegger.
b)Een andere rol speelt de hoogte van de onderlegger tot de raten. Als deze hoogte meer dan 20 cm is raakt de mijt gedesoriënteerd en komt in de meeste gevallen niet terug in het broednest.
c)Als een volk ontdekt dat er broedcellen besmet zijn met mijten dan opent dat volk de broedcellen en verwijdert de larf, en de mijt heeft even geen kans zich te reproduceren. Dit lijkt tot nu toe de belangrijkste oorzaak van resistentie.
5)Wat er na en bij behandeling van de volken tegen de mijt op de onderlegger valt is een andere beoordeling van de besmetting met de mijt. Als je wilt weten hoeveel mijten er in een volk zitten neem dan de voorgaande proefjes. De hoeveelheid mijten na een behandeling tegen de mijt is alleen een maat, hoe groot de besmetting geweest is.
Natuurlijk moet er behandeld worden of een bijzondere bedrijfsmethode worden toegepast.
Ed Pieterse