Hallo Piet,
Dit lijkt me Gingellikruid (Guizotia abyssinica), een plant wiens zaden die in veevoederfabrieken gebruikt worden.
http://www.biopix.nl/Temp/JCS%20Guizoti ... 208649.jpg
Economische waarde
Gingellikruid wordt dus inderdaad voornamelijk gekweekt voor de oliehoudende zaden. De olie hieruit geperst is eetbaar en wordt o.a. gebruikt in menselijk voedsel (koekjes van zaden geperst met honing, geroosterde zaadjes, vervangmiddel voor olijfolie en sesamolie,...), verven (samen met lijnzaadolie), zeep en lampolie. De '˜koek' die overblijft na het persen voor de olie wordt gebruikt als veevoer. De gehele plant kan ook voor de bloei ondergeploegd worden en gebruikt als groenbemesting. Het zaad is volgens de fabrikanten van vogelzaad een onmisbaar bestanddeel wegens het hoog gehalte aan olie én eiwitten, en tevens omdat het als één van de weinige vogelzaden ook calcium, fosfor en mangaan bevat. Het zou vooral geschikt zijn voor putters en sijsjes. Omdat het eiwitgehalte zo hoog is mag men hier echter niet mee overdrijven. De plant wordt ook soms aangeplant als '˜bijenplant', net als Phacelia, om de bijtjes en dus de imkers te plezieren.
Aangezien ik ook al Gingellikruid gevonden heb langs een oude Scheldearm in Elsegem, vermoed ik dat sommige vissers het oliehoudende negerzaad ook vermengen in de '˜deegbollen' waarmee ze de vissen naar hun stekje proberen te lokken, temeer daar ik op dezelfde plek nog andere exotische oliehoudende gewassen vond.
Signalement
De plant wordt gemakkelijk herkend aan de 1,5 tot 5 cm grote gele composietbloemen, van het type met een hart van schijfbloempjes omgeven door een krans van lintbloempjes, die 5 tot 20 mm groot zijn. Die bloemen prijken in een wijde tuil bovenaan de plant. De eenjarige plant is 50 tot 150cm hoog en heeft tegenoverstaande, zittende bladen met hartvormige bladvoet, die tot 22 cm lang kunnen worden (pas op: de bovenste bladeren kunnen iets meer verspreid staan). Zoals in de inleiding reeds gesuggereerd vindt men deze plant vooral langs grote wegen (waar het zaad aangevoerd wordt via het transport naar veevoederfabrieken), op plekken waar vogelzaad weggeworpen wordt, op hopen aarde afkomstig van het opkuisen van de wegranden,...
Ecologie
Gingellikruid vraagt een gematigd tropisch klimaat met niet al te veel regenval (liefst rond de 1000 mm per jaar). Het kan groeien op een brede waaier aan bodems, gaande van licht zandig tot zwaar kleiig, waarbij de opbrengst uiteraard het geringst is op voedselarme zandgronden. Het heeft weinig vijanden: de dieren lusten het niet, er zijn weinig parasieten op gespecialiseerd. Dit, tesamen met de resistentie tegen droogte, de capaciteit om toch te groeien op arme bodems en het feit dat de zaden meer dan een jaar kiemkrachtig blijven, gaf reeds aanleiding in de USA tot de vrees dat deze plant een '˜pest' zou kunnen worden. Gelukkig is de plant voor haar bevruchting volledig aangewezen op bijen en heeft ze ook nood aan een welbepaald aantal uren licht per dag om in bloei te komen. Hierdoor zal een invasie van de wegbermen door deze plant, zoals bij Bezemkruiskruid, waarschijnlijk niet te vrezen zijn. Tot nu toe heeft de plant een constante aanvoer nodig van nieuw zaad via het transport ten behoeve van de vee- en vogelvoerfabrikanten. Maar niemand kan garanderen, dat als ons klimaat verder in een bepaalde richting blijft evolueren dat daar geen verandering in kan komen.
Naamgeving
In 1774 bracht ene James Bruce zaad mee van deze plant ter gelegenheid van een expeditie naar Ethiopië. Hij gaf dit ter bestudering aan enkele Franse botanisten, die er verschillende namen aan gaven (Verbesina oleifera, Polymnia abyssinica, Heliopsis platyglossa). Pas in 1829 gaf ene Cassini de nu nog geldende naam Guizotia abessynica aan deze plant, dit naar een tijdgenoot en Franse geschied- en letterkundige, hoogleraar te Parijs, FranÇois Pierre Guillaume Guizot (1787-1874), die onder Louis Philippe (1830-1848) herhaaldelijk minister was en van 1840 tot 1848 zelfs minister van Buitenlandse Zaken. Het is ons onbekend waaraan hij de eer te danken heeft dat deze plant naar hem genoemd is. Hij is wel ook lange tijd minister van onderwijs geweest.
De namen nigerzaad, nigerolie en negerzaad verwijzen duidelijk naar het herkomstgebied Afrika, maar waar de Nederlandse benaming Gingellikruid vandaan komt heb ik niet echt kunnen achterhalen. Misschien berust deze naamgeving (ook de Duitsers spreken van Gingellikraut) op een verwarring met sesamolie, die ook gingilli-olie of gingelly-olie genoemd wordt. De sesamplant (Sesamum indicum) wordt ook in India gekweekt voor de olie, die eveneens in de keuken gebruikt wordt (o.a. in pickles). Dergelijke naamsverwarringen gebeuren frequent in de handel (waar de wetenschappelijke exactheid niet altijd zo'n grote rol speelt: '˜olie is olie' ... Op één van de vele websites die men vindt als men het woord gingelly intikt, staat zelfs een verklaring voor deze naam: de zaadjes van het sesamkruid zitten namelijk losjes in de vruchtdoos en produceren bij schudden een ratelend geluid (denk maar aan onze Ratelaar in de Scheldebeemden). De Arabische (geluidsnabootsende) term hiervoor is 'jel jel'