Groenveld. Het grote bijenboek (1961)
Geplaatst: di 27 dec 2011, 20:17
R.P. Groenveld. Het grote bijenboek. Wolters, Groningen 1961.
Dit boek las ik onlangs in één ruk uit. Het is een echt beginnersboek, dat dus geschreven is door een zekere meneer Groenveld, die op de titelpagina laat weten dat hij op het moment van schrijven secretaris van de VBBN was. Het boek heeft een bijzondere indeling. Ik heb één keer van mijn leven een lezing mogen houden, vorig jaar in Amsterdam, en ik hield ongemerkt dezelfde indeling aan als Groenveld. Afgezien van de inleiding en het ‘aanhangsel’ bestaat het boek namelijk uit drie delen: eerste jaar, tweede jaar, derde jaar. Natuurlijk, erg veel overzichtelijker en praktischer kun je het voor een beginner nauwelijks maken.
Groenveld laat zich kennen als iemand die helemaal wars is van bijgeloof, van horen zeggen, ‘voorvaderlijke zelfgenoegzaamheid’(Schotman) of imkerslatijn, getuige bijvoorbeeld deze passage: ‘Vroeger vond men algemeen, dat de vliegopening van de bijenwoningen in zuidoostelijke richting moesten staan. Als uw plaatselijke omstandigheden dat mogelijk maken, moogt u, uit eerbied voor de traditie, gerust aan die gewoonte vasthouden. Maar nodig is het helemaal niet.’ Dit soort passages zijn talrijk en je kunt je er vijftig jaar later niet genoeg over verbazen dat je álle gemeenplaatsen die Groenveld voorzichtig maar stellig tegenspreekt, kent. Mag ik in dit verband nog één mooie zin citeren? Komt ie (Groenveld bespreekt de dubbelwandige simplex en de enkelwandige spaarkast): ‘Sommige imkers vinden, dat de simplex voor de bijen warmer is. Maar die meerdere warmte bestaat alleen in het hart van de zorgzame imker, die zijn bijen zo graag wat vertroetelt.’ Heerlijk.
Heel mooi vind ik ook die vaderlijke, wat schoolmeesterige toon. Het is die toon die moderne schrijvers niet meer zouden durven gebruiken, uit angst verdacht te worden van kapsones of nog erger. Maar wat een balsem voor de ziel om bijvoorbeeld weer eens zinnen te lezen als deze: ‘Ik meende, dat deze kleine beschouwing nodig was om het juiste licht te laten vallen op de wonderlijke bijenwereld, die we nu samen nader zullen leren kennen.’
Het grote bijenboek van Groenveld is om twee redenen achterhaald. Van varroa had Groenveld in 1961 nog nooit gehoord en die schoolmeesterstoon laten wij ons niet meer aanleunen. Dat neemt niet weg dat het boek zalig leesvoer is voor een sombere winteravond.
Groet,
Bart
Dit boek las ik onlangs in één ruk uit. Het is een echt beginnersboek, dat dus geschreven is door een zekere meneer Groenveld, die op de titelpagina laat weten dat hij op het moment van schrijven secretaris van de VBBN was. Het boek heeft een bijzondere indeling. Ik heb één keer van mijn leven een lezing mogen houden, vorig jaar in Amsterdam, en ik hield ongemerkt dezelfde indeling aan als Groenveld. Afgezien van de inleiding en het ‘aanhangsel’ bestaat het boek namelijk uit drie delen: eerste jaar, tweede jaar, derde jaar. Natuurlijk, erg veel overzichtelijker en praktischer kun je het voor een beginner nauwelijks maken.
Groenveld laat zich kennen als iemand die helemaal wars is van bijgeloof, van horen zeggen, ‘voorvaderlijke zelfgenoegzaamheid’(Schotman) of imkerslatijn, getuige bijvoorbeeld deze passage: ‘Vroeger vond men algemeen, dat de vliegopening van de bijenwoningen in zuidoostelijke richting moesten staan. Als uw plaatselijke omstandigheden dat mogelijk maken, moogt u, uit eerbied voor de traditie, gerust aan die gewoonte vasthouden. Maar nodig is het helemaal niet.’ Dit soort passages zijn talrijk en je kunt je er vijftig jaar later niet genoeg over verbazen dat je álle gemeenplaatsen die Groenveld voorzichtig maar stellig tegenspreekt, kent. Mag ik in dit verband nog één mooie zin citeren? Komt ie (Groenveld bespreekt de dubbelwandige simplex en de enkelwandige spaarkast): ‘Sommige imkers vinden, dat de simplex voor de bijen warmer is. Maar die meerdere warmte bestaat alleen in het hart van de zorgzame imker, die zijn bijen zo graag wat vertroetelt.’ Heerlijk.
Heel mooi vind ik ook die vaderlijke, wat schoolmeesterige toon. Het is die toon die moderne schrijvers niet meer zouden durven gebruiken, uit angst verdacht te worden van kapsones of nog erger. Maar wat een balsem voor de ziel om bijvoorbeeld weer eens zinnen te lezen als deze: ‘Ik meende, dat deze kleine beschouwing nodig was om het juiste licht te laten vallen op de wonderlijke bijenwereld, die we nu samen nader zullen leren kennen.’
Het grote bijenboek van Groenveld is om twee redenen achterhaald. Van varroa had Groenveld in 1961 nog nooit gehoord en die schoolmeesterstoon laten wij ons niet meer aanleunen. Dat neemt niet weg dat het boek zalig leesvoer is voor een sombere winteravond.
Groet,
Bart