Hallo Ernst,
Aan de hand van een paar afbeeldingen kan ik je dat snel laten zien:

1.balsemien : de bij is nog zoekende; de witte korrels op haar rug, geven aan, dat zij al in contact geweest is met het pollenstempel; voor de nectar moet zij geheel naar binnen, geleid door honingmerk en geur van de nectar. Bij de volgende bloem is het pollenstempel afgevallen en beroert haar rug de stamper.
2 borage : de helmknoppen vormen een strooikegel; de bij moet zich daardoorheen wringen om bij de nectar te komen; al doende komt het pollen op haar kop en bij de volgende bloem veegt zij dit af aan de stempel.
3 winteraconiet; voor de nectar moet de bij in de kokertjes zijn; intussen komt het pollen op haar buikzijde. De bij beweegt door de bloem heen en veegt het Pollen op de stempels.
Het zal duidelijk zij, dat bij de Brem en de Paardebloem het proces weer totaal anders verloopt.
Als de bij op de Balsemien een keer "weet" wat haar te doen staat om bij pollen en nectar te komen; zal haar geur- en kleurgevoeligheid haar bij de volgende bloem snel de weg wijzen; als zij ( zoals hommels vaak doen) van de Balsemien op de Borage zou gaan; zal zij opnieuw de weg moeten zoeken en dat kost tijd en energie; tijdverlies betekent: minder opbrengst; energie kost nectar: minder over om naar het nest te brengen.
Bloemvastheid derhalve betekent voor de bij: minder energie en tijdverbruik. Voor de bloem: grotere zekerheid, dat het juiste pollen wordt aangeleverd.

hennie oes