Volgens zijn beschrijving in I-t magazin 2002/1 heeft Alain Pinel in Zuid Frankrijk 700 à 800 bijenvolken die hij op zijn eentje beheert. In het hoogseizoen heeft hij een hulp bij het slingeren van zijn gemiddeld 30 ton honing per jaar. Hij reist vooral naar de Jura waar hij achtereenvolgens volken zet op de Meidoorn, Acacia,bergweide,Lavendel en tenslotte dennen.Begin Augustus haalt hij zijn volken naar huis.
Moeren worden in haar tweede jaar gewisseld; daartoe heeft hij een zo eenvoudig mogelijk teeltsysteem ontwikkeld:
In het voorjaar maakt hij afleggers op twee ramen en plaatst deze in vijfraamskastjes met een tussenwand. De afleggers bestaan uit één raam broed, één raam honing en veel bijen. Na twee uur zet hij er een moercel met jong larfje in van de moer waarmee hij teelt; de aanname daarvan is 100%; na acht dagen breekt hij de aangezette doppen uit. En brengt zijn kasten naar een plek in de buurt van een darrenverzamelplaats in een omgeving waar hij weet, dat het goed gaat. Als de jonge moeren aan de leg zijn, worden zij na twee weken in de productievolken ingevoerd ter vervanging van de oude moeren. De jonge moer gaat in een Nicot kluisje (zie afb.).
de twee ramen van de afleggers worden in het open terrein afgeschud en midden in het productievolk gezet, waar tevoren de oude moer is weggehaald. Het kluisje met de jonge moer wordt op een raam gesloten broed gezet. Gaat altijd goed en kost een "minimum" aan tijd hetgeen wel nodig is bij dit aantal volken.

in Frankrijk wordt veel met het Nicot systeem gewerkt
De Nicotkluisjes zijn algemeen in gebruik en erg handig om na vervoer van de moer deze in te voeren in een volk. Aan de zijkant van het voedselreservaatje zit een palletje dat snel kan worden weggenomen, waarna de bijen zich naar de moer toe eten.
Als voer wordt 'sucre en poudre'