Het Bijtje en de Winter
Wie denkt niet in den wintertijd
Met weemoed aan de heerlijkheid
Der schoone zomermaanden.
Toen zonneschijn en bloemengeur
Door vensters en door open deur
Zich vrijen toegang baanden!
Wat restte hiervan aan den mensch?
Niets dan herin’ring en de wensch
Van spoedig wederkeeren!
Maar ‘t bijtje, dat hield beiden vast;
Ze borg ze veilig in haar kast;
Zij kan ze niet ontbeeren!
Van ‘t zonnelicht de gouden kleur,
Der bloemen liefelijkste geur
Vereent zij in den honing!
De bij geeft van haar overvloed
En brengt daardoor dit kost’lijk goed
Als gave in onz’ woning.
maart 1915Wie denkt niet in den wintertijd
Met weemoed aan de heerlijkheid
Der schoone zomermaanden.
Toen zonneschijn en bloemengeur
Door vensters en door open deur
Zich vrijen toegang baanden!
Wat restte hiervan aan den mensch?
Niets dan herin’ring en de wensch
Van spoedig wederkeeren!
Maar ‘t bijtje, dat hield beiden vast;
Ze borg ze veilig in haar kast;
Zij kan ze niet ontbeeren!
Van ‘t zonnelicht de gouden kleur,
Der bloemen liefelijkste geur
Vereent zij in den honing!
De bij geeft van haar overvloed
En brengt daardoor dit kost’lijk goed
Als gave in onz’ woning.
Maandschrift voor Bijenteelt
Huib Koel
