Ik citeer Thomas:
Wat Thomas daar bedrijft, is toch pure demagogie; natuurlijk is er een relatie tussen volksgrootte en omvang broednest. In het normale seizoen, wordt de volksgrootte afgemeten aan de omvang van het broednest + 2 straten bijen. Een broednest op 6 ramen levert een volksgrootte van 8 ramen op.kun jij d.i.Pim me uitleggen wat de grootte van het broednest te maken heeft met de grootte van het volk ??? nee, inderdaad, helemaal niets ! Thomas
In de natuur hangt de volksgrootte samen met de herkomst van het ras en de drachtomstandigheden ter plekke; de Ligustica ( gele bij) leeft in Italië in geheel andere dracht- en klimaatomstandigheden dan de carnica (grijze bij)uit Balkan/Oostenrijk en dan de mellifera (zwarte bij)uit onze streken.
Hoe vroeger de dracht, hoe sneller na de winter de broednestontwikkeling; hoe meer dracht in het hoogseizoen hoe groter de omvang van het volk op dat moment.
hier een schema van het broedritme van 4 rassen uit Rüttner:

De Carnica komt snel na de winter tot een grote omvang van het broednest en is eind sept al in zijn winteromvang; eind sept is het ter plekken al tot winter gekomen.
De ligustica komt later op gang maar het broednest blijft tot ver in de herfst op grootte: in Italië gaat de bloei veel langer door.
De mellifera komt in het voorjaar langzaam op gang; hoogtepunt begin augustus (heide!)
intermissa zijn middellandse zee volken: in mei valt er veel te halen, in hoogzomer is het veel te heet en is er geen broed; daarna een opleving in de herfst.
Dit broedritme heeft een genetische basis maar kan sterk afwijken bij afwijkende dracht.
Toen in onze omgeving de landbouw naar vroege drachten ging (fruit b.v.) voldeed de traag op gang komende zwarte bij niet meer en is het grote gemanipuleer begonnen om tot "betere rassen" te komen.
Wij kweken bijen die (o.a.) beter op onze nieuwe drachtomstandigheden inspelen. inmiddels brengen de meng-rassen wel ieder haar eigen genetische eigenschappen mee. Zo kan het gebeuren, dat wij Buckfast volken hebben ontwikkeld met enorme broednesten, ook op momenten, dat onze dracht hiervoor niet toereikend is of dat wij volken telen die "klein" de winter ingaan, maar in het vroege voorjaar snel op sterkte komen of juist pas tegen de zomer op sterkte zijn.
Ik had vroeger volken die op 20 ramen werden ingewinterd en veel voer in suiker nodig hadden, naast volken op 10 ramen met de helft aan voer terwijl medio maart bij beide soorten het broednest uit 3 ramen bestond.
Conclusie: uitgaande van gezonde volken hangt het van het genetisch materiaal en de klimatologische omstandigheden af of de volken snel of langzaam de winter ingaan, groot of klein; en of ze snel of langzaam in het voorjaar op gang komen, snel of langzaam op sterkte zijn.
Ideaal zijn die bijen, die zo nauw mogelijk passen bij de dracht- en klimaatomstandigheden in de omgeving waarin wij ze onderbrengen.
Grote volken met grote broednesten zullen vaak niet aan dit ideaal beantwoorden; volken die lang doorbroeden als er in de natuur geen bloem meer te vinden is ook niet; volken die in volle omvang de winter uitkomen als er in mei pas dracht wordt aangeboden ook niet; volken die op sterkte zijn, als het fruit is uitgebloeid ook niet; volken die wij in januari in een paprikakas willen zetten, maar die op dat moment broedloos zijn: ook niet.
Discussie zo nodig in de rubriek bijenrassen.
hennie oes
