Stam: (Landplanten)
Klasse: (Zaadplanten)
Clade:"nieuwe" Tweezaadlobbigen
Orde:Rosales
Familie:Rosaceae (Rozenfamilie)
geslacht: Malus
[img]../assets/afbeeldingen/startpagina/starthansvdpost_appelbloem.jpg[/img]Bloemen van de Goudreinette.
Ik heb altijd al wat gehad met de appel.
Een van mijn eerste jeugdherinneringen zijn dat mijn vader fruitbomen plante waaronder een aantal appelbomen:
de Notaris, Zigeunerin en Goudreinette. Alleen de goudreinette ligt tegenwoordig nog in groente afdelingen.
De notaris en zigeunerin zijn terug te vinden in moestuinen volkstuinen en buitenplaatsen.
[img]http://www.bijenhouden.nl/beeld/h/hansvdpost/hans_appel7175.jpg[/img]Een sierappel als laanboom gepland.
De wilde appel (Malus sylvestris) werd al 10.000 v.Chr. in Europa als voedsel in het wild verzameld. Waarschijnlijk is de appel langs de oude zijderoute verspreid. In Centraal-Azië komen meer dan 25 wilde appelsoorten voor, waarmee de gekweekte appel zich in de loop der eeuwen heeft gekruist. Geselecteerde rassen werden later instandgehouden door de door Chinezen ontdekte techniek van enting.
In de tijd van de Grieken en Romeinen tussen de achtste eeuw v.Chr. en de vijfde eeuw na Chr. was er een florerende teelt van appels.
De Romeinen hebben deze rassen verder verspreid over West-Europa.
In de negentiende eeuw hadden vele steden in Nederland hun eigen rassen. Deze rassen waren zoet of halfzuur, verschillend gekleurd en met verschillende vormen en grootte. Enkele voorbeelden hiervan zijn Lunterse Pippeling, Notaris, Brabantse Bellefleur, Groninger Kroon, Eijsdener Klumpke, Ziguenerin,
Gronsvelder Klumpke enz.
De pomologische vereniging in Nederland proberen zoveel mogelijk oude rassen in stand te houden.

Notarisappel, een notabele uit de 19e eeuw.
De Lunterse Tuinbouw-vereniging 1873-1963.
In de tweede helft van de negentiende eeuw waren de fruittelers in Nederland in twee kampen verdeeld. De ene groep hield vast aan de oude, vertrouwde manier van kweken, namelijk enten en veredelen. De andere groep was ervan overtuigd dat onze vruchtbomen, die steeds door enten waren voortgekomen uit oudere bomen, op den duur aan ziekten zouden bezwijken en daar hadden deze "verlichte" geesten gelijk in. Daarom wilden zij uit zaden nieuwe bomen verkrijgen. Anders, dan je zou denken krijg je, als je een appelpit in de grond stopt, namelijk niet dezelfde appelboom terug, maar een nieuw ras, een kruising een kind de appelboomouders. Bij toeval is zo'n ras soms van uitstekende kwaliteit "gevonden". Een van de grootste voorvechters van de Nederlandse zaailingteelt was de Lunterse notaris Johannes Hermannus Theodorus Wilhelmus van den Ham ( 1822-1912).
De dienstbode van vd Ham kreeg opdracht om 's winters alle appelpitten te bewaren in een fles met zand. Op een gegeven moment zaaide vd Ham wat van die pitten in een uithoek van zijn tuin. Een deel van de jonge boompjes werd daar aan hun lot overgelaten, totdat ze jaren later opeens grote, heerlijke vruchten bleken te dragen. 'De Assepoester was tot een Koningin geworden', zo heet het ergens.vd Ham was definitief voor de zaailingenteelt gewonnen en in 1873 richtte hij, samen met enkele andere notabelen, de Luntersche Tuinbouwvereeniging op. Doel was het zaaien van vruchtbomen in heel Nederland te bevorderen en nieuwe, betere zaailingen te kweken. Die groep notabelen rond Lunteren waren toen de denktank; in de periode 1890 -1900 was er een levedige ontwikkeling in de bijenteelt onstaan.
In 1884 was vd Ham teruggetreden als notaris. Hij stortte zich nu met nog meer energie op de bijenteelt en de fruitteelt. In 1885 kreeg hij de lemoenappel, een zachtzure appel die lijkt op een goudreinet. In de jaren daarna volgden de groene pippeling, de Lunterse pippeling en - omstreeks 1896 - de notarisappel.<