bijenhouden.nl



Johann Gottlieb Kanitz

door Hennie Oes

Voorgeschiedenis

Korven in de 19e eeuw

In de 18e eeuw werkten imkers in onze streken met korven; het meest werden de ronde strokorven gebruikt; de korf was gemakkelijk door de imker zelf te maken; stro was goedkoop; het model van de korf was aangepast aan de vorm van het broednest; het volk zat er warm in, kwam goed de winter door en ontwikkelde zich in het voorjaar uitstekend. Ook in onze dagen nog geven imkers de voorkeur aan korven, omdat zij ervaren dat bijen het in een korf "beter doen" dan in een kast.

vastbouw

De ronde korf werd gemaakt van stro; soms werd buntgras gebruikt of ook wel een binnenwerk van wilgentenen met buntgras als bescherming eromheen ( zwanenhals of de bruidskorf); de strokorf werd vaak ingesmeerd met koemest of een mengsel van kalk en houtskool. Modellen varieerden naar streek. De Hollandse strokorf had doorgaans een benedendiameter van ruim 30 cm; deze werd bepaald door aan het eind van het vlechten te meten van elleboog tot handpalm (= plm. 3 / 4 el); naar boven liep de korf taps toe. Een slordige imker duwde een paar steunstokken door het stro en nam vervolgens met "warbouw" genoegen; bij de "gereguleerde bouw" werden in de kop een paar beginstokjes geplaatst en dwars daarop vlak boven het vlieggat een stevige steunstok; de overige steunstokjes werden door het stro heen gestoken tijdens de raatbouw; zo verkreeg men mooie vlakke straten.

modellen

In de heidegebieden in Noord Duitsland was de Lüneburgerkorf in gebruik; deze korf had dikkere wanden die recht naar boven gingen en eindigden in een halfbolle kop; het vlieggat zat hoog in de korf en meestal waren zij besmeerd met koemest. Meer voor de sier waren korven in gebruik als de bisschopmuts en de Zwanenhals; deze werden gemaakt van wilgentenen en afgewerkt met buntgras. De spijlen moesten van binnen worden aangebracht en er moest een voorziening zijn om ze op de kop te kunnen zetten. Het imkeren met de ronde korven werd wel "zwermimkeren" genoemd. Als de bijen de korf hadden volgebouwd en het volk nog in ontwikkeling was, was er geen mogelijkheid meer tot uitbreiden van de ruimte. Men kon niet anders dan de korven te laten uitzwermen; enige regulering van het zwermen konden imkers bewerkstelligen door het volk uit de korf te kloppen om vervolgens een kunstzwerm te maken of het voortbestaan van de tuter te regelen middels het breken van doppen. Verdere handelingen waren vrijwel onmogelijk uit te voeren. Imkers waren zeer gehecht aan het imkeren met deze korven en waren weinig genegen zich aan te passen aan andere mogelijkheden; velen gebruiken ze nog steeds. Het vervoer ging doorgaans op een kruiwagen of de imker hield ze met een band om de schouders. Grotere hoeveelheden gingen met paard en wagen; er moest dan wel een voorziening zijn om het vele schudden en schokken te vermijden op de hobbelige wegen van toen.

lekhoning

Naast verkoop van volken of gebruik voor bestuivingdoeleinden moesten de voornaamste inkomsten komen uit de honingverkoop en hier deed zich een enorme beperking voor bij het imkeren met de ronde korf. Ten eerste was de ruimte voor honingopslag in de korf zeer beperkt, temeer omdat de meeste ruimte door het volk zelf met haar broednest werd ingenomen. Vervolgens voor het oogsten van honing moest de korf inwendig worden afgebroken: het volk werd middels een afzwavelmethode gedood; om de raten uit te nemen moesten de stokjes eruit getrokken en de raten losgewrikt; je moet je dit voorstellen bij de korf van wilgentenen: de steunstokken moesten van binnenuit worden weggehaald. Stukken raat, waarin broed en geen honing zat werden weggesneden. Vervolgens werden de mooiste stukken raat met zuiver honing uitgesneden; men kon ontzegelen en laten uitlekken: lekhoning werd aan de rijken verkocht als tafelhoning; ook voor verfijnd gebak werd deze gebruikt; vooral de honing die op de heide gewonnen werd, werd in de raat verkocht: raathoning. Honing in "zwarte raat" verkopen, verziekte de markt. De rest - en dat was het merendeel uit de korf - werd uitgeperst; deze pershoning had vele afvalproducten die niet in honing thuis hoorden (vroeger noemde men dat "broedsappen" e.d.) ; voor directe consumptie ongeschikt, ging deze naar de industrie; hele koekfabrieken draaiden er op. De eerste persing was koud, om de honing niet te bederven: "koud geperst"; daarna werd ze verwarmd om de restanthoning beter vloeibaar te krijgen "warm geperst". De koek die overbleef was stamphoning en werd aan de bijen teruggegeven.

banmasker

sommige van de Lüneburger korven werden van een banmasker voorzien; hier een voorbeeld. Ruimte gebrek in de korven, zeer matige mogelijkheden om zuivere honing te winnen, weinig mogelijkheden om aan zwermbeheersing te doen, problemen bij het be¯nvloeden van het bijenvolk of het opzetten van enige moerteelt, problemen bij het veelvuldig reizen met volken, steeds groeiende weerstand tegen het afslachten van volken:: De tijden waren rijp voor twee nieuwe "kopstukken uit de imkerij" : Kanitz en Gravenhorst.

Johann Gottlieb Kanitz (1816 - 1899)

uitvinder van de stapelkorf.

In de 19e eeuw was de imkerij volop in beweging; zonder de experimenten en uitvindingen uit die eeuw zou de imkerij nog in de stroarmoede verkeren en zou het "moderne" imkeren er niet zijn geweest. Het is de eeuw waarin von Berlepsch en Dzierzon elkaar bevochten om de meest effectieve kast; waarin Langstroth de bijenmaat ontdekte in 1851. Voor "den gewoonen ijmker" waren die houten kasten veel te duur; hij had al moeite genoeg om met de strokorf een karige boterham binnen te halen. Je hoeft maar door de eerste jaargangen van ons Groentje te bladeren om te zien hoe de "gewone" imkerij zich fel verzette tegen de overgang van korf naar kast en van vaste bouw naar losse bouw. Ook de Nederlandse imkers waren zó behoudend, dat ze vele decennia achter liepen bij de verrichtingen in het buitenland. Anderzijds is het ook de tijd, dat de eerste hobbyimkers hun intrede doen en vaak andere belangen hadden dan de beroeps. Zij keerden zich fel tegen de in hun ogen primitieve wijze van imkeren en met name verzetten zij zich fel tegen het afzwavelen van volken om de honing binnen te halen; Zij hoefden echter met bijen hun brood niet te verdienen. Voor de beroepsimker was hout te duur en de tijd te kostbaar voor allerlei experimenten; hij vond het nieuwlichterij en stond argwanend tegenover het beroep op de wetenschap . Had diezelfde wetenschap hem niet geleerd, dat afzwavelen ook voor de bijen beter was en dat de volken er zelfs sterker van werden!! Johann Gottlieb Kanitz werd geboren in 1816 te Eisenbart in het toenmalige Oost Pruisen, waar zijn vader een smederij had. Johann moest van de smidse niet veel weten; hij zat liever te dromen bij zijn Klotzbeute, waarin hij hommels hield. Hij werd onderwijzer maar kon van dat beroep, dat hem maar "60 Thaler" loon opleverde, amper leven en op zijn 22e jaar nam hij een paar bijenvolken, om een bijverdienste te hebben. Die eerste volken leverden hem niet veel op en al snel begreep hij dat het roer om moest, als hij met bijenvolken zijn inkomen wilde verhogen. Dzierzon en de zijnen bewandelden met hun houten kasten nieuwe wegen; waarom zou hij het niet met de vertrouwde en veel goedkopere strokorf proberen! Hij sloeg aan het experimenteren met allerlei modellen en methodes. Al snel werd hij bijenteeltleraar, een functie die hij 60 jaar lang zou uitoefenen; zijn cursisten wilden maar al te graag de strokorf behouden en leren hoe zij er mee om moesten gaan. Kanitz had sukses, kreeg alom bekendheid en weldra werden in heel Pruisen en ver daarbuiten zijn vindingen overgenomen. Toen zijn honingopbrengsten aanzienlijk verbeterden, begreep hij ook, dat hij veel aandacht moest geven aan het verbeteren van de dracht en hij werd daarvan een groot propagandist. De lange titel van het boek, waarin hij in briefvorm zijn bevindingen heeft beschreven, geeft precies zijn aandachtspunten weer:
J.G.Kanitz: Honig - und Schwarm Bienenzucht oder sichere und deutliche Anweisung, wie die Bienen bei Stabil -, Mobil- und Gemischte Betriebe behandeld werden müssen um gute Erfolge zu erzielen. Honing- en zwerm bijenteelt ofwel vaste en duidelijke aanwijzingen, hoe bijen in bedrijven met de stabiele -, de mobiele - of de gemengde methode behandeld moeten worden, om goede resultaten te bereiken. Het boek verscheen in 1852 en bereikte 9 oplages!
In 1855 begint Kanitz een eigen tijdschrift: de "Preusische Bienenzeitung"; het tijdschrift ging in 1944 te gronde en bereikte dus 89 jaargangen. In 1848 komt Kanitz met zijn "Nieuwe Bijenwoning": de Kanitz Magazijnstok; bestaande uit twee stroringen van gelijke hoogte. Vanuit onze optiek lijkt dit een weinig spectaculaire vondst; in Kanitz´ tijd betekende het uitbreiden van de broedruimte en het volledig scheiden van broed - en honingruimte een revolutionaire verandering in het korfimkeren.

Kanitz

  • Rand A moest de voorbouw leveren voor het eigenlijke broednest; hierin werd een voorzwerm ondergebracht;
  • als rand A was volgebouwd werd rand B er onder geplaatst en daarna zo nodig nog een derde rand.
Hiermee was het probleem van ruimtetekort en voortijdig zwermen opgelost. De korfimkerij ging een nieuwe episode in. In heel Pruisen werd weldra door ieder die geen "mobielbouw" wilde, met deze korf geïmkerd.

Kanitz

  • 1 laat een korf zien, waarin op de platte afdekking van de broedruimte een spon is aangebracht met een doorsnee van plm.7 cm.; deze kan bij het voeren met een ballon worden benut; bij niet gebruik wordt hij afgesloten met een kapje; bij goede dracht komt er een moerroostertje op en wordt een halve bol van stro geplaatst, waarin enige spijlen kwamen met voorbouw met de bedoeling om zuivere raathoning te verkrijgen. Kanitz experimenteerde ermee maar vond de resultaten weinig bevredigend.
  • 2 Veel tijd en inspanning besteedde Kanitz aan proeven met een houten vierkant kastje op de broedruimte; Van de broedruimte nam hij het platte deksel weg; de draaglatten lieten genoeg ruimte vrij voor de bijen om erdoor naar boven te gaan; moerrooster erop en dan het opzetkastje "in warmbouw" ( dus dwars op de raten in de broedruimte die "in koudebouw" stonden) . Op de vierkante honingruimte werden 9 latjes met in 2·3 latjes voorbouw aangebracht; zuivere tafelhoning en raathoning moest het opleveren. Al te vaak werd er in de honingruimte geen raat gebouwd.
  • 3 Uiteindelijk ging Kanitz ertoe over speciale honingranden te maken van stro; dik stro en goed aansluitend om geen warmte verloren te laten gaan; de honingkamerranden waren 15 cm hoog (broedkamer 21cm.!); deze compartimenten kregen 8 draaglatjes met groef en smalle voorbouw. Nog steeds vond ook hier "stabielbouw" plaats; vaste bouw dus van raten die door de ronde vorm van de rand allen ongelijk van lengte waren.


Kanitz

Kanitz Magazijnstok met twee gelijke randen, als in afbeelding 1; deksel en randen zijn hier met pennen vastgezet; meestal worden krammen gebruikt. "bijen bouwen naar beneden; honing wordt boven in het warme gedeelte opgeslagen" : Om bijen boven in de honingruimte te laten bouwen; zette Kanitz de honingrand met enige voorbouw eerst onderop; als de bijen begonnen zijn met de bouw wordt de rand naar boven geplaatst; om de honingruimte warm te houden komt er een strokap overheen; de kap wordt op zijn plaats gehouden met de pin op het deksel.

Om gelijke honingraten te krijgen is Kanitz in een later stadium de ronde randen gaan vervangen door vierkante. In de broedruimte heeft hij steeds stabielbouw toegepast; mobielbouw in de honingruimte verkreeg hij toen hij, in plaats van latjes met voorbouw, raampjes in de honingrand ging aanbrengen. Na 1860 werd de bijenafstand zoals Langstroth die bepaalde ook in Europa bekend en toegepast. Na zijn proefnemingen met de vierkante korf is Kanitz uiteindelijk op dubbelwandige houten kasten overgestapt, waarop hij bakken zette voor de honing. Bovenbehandeling dus zoals hij met zijn korven gewend was en niet de achterbehandelingskast die door Dzierzon werd gepropageerd.
Op 11 januari 1899 overlijdt Kanitz op de leeftijd van 83 jaar. In het maartnummer van 1899 van het Groentje staat een in memoriam:
"Door zijn heengaan heeft de keurbende der Duitsche imkers weder een wakker strijder verloren. De imkers der beschaafde volken, dus ook wij, waardeeren zijn arbeid en zullen zijn nagedachtenis in eere houden. "

Kanitz

Teunis Boxma uit Assen met zijn korf

Een aantal modellen van Kanitz kregen ook bij ons ingang: De heer Stienstra ontwikkelde in 1927 een korf, die hij de Mellona korf noemde, naar het bedrijf van imkerhandelaar de Mesa; deze korf werkte met tussenranden en werd afgesloten door een honingkoepel met gewelfde kop. Met mes of ijzerdraad werd de honingkoepel losgesneden van de rand eronder; dit leidde tot veel gemors en de korf vond weinig aanhang.
De Uddeler vierkante korf werd rond 1932 ontworpen door van Millingen en anderen uit Uddel; deze korf wordt nog volop gemaakt en gebruikt om op de heide prachtige raathoning te winnen.
Grote bekendheid en navolging kreeg de korf van de heer Teunis Boxma 1863 - 1946.: hij introduceerde zijn Boxma korf in 1910. De korf is rond, heeft rechtopstaande wanden, een plat deksel en zij werd geverfd; bruin of blauw waren favoriet. Om de bijen de honingkamer in te dwingen werd de weg naar beneden afgesloten met een ronde plank. De korf was 49 cm. hoog en had een diameter van 39 cm. Al deze korven en nog vele meer staan met toelichting afgebeeld op de website van Gerard Vos.
Vergeet dan vooral niet ook te kijken naar de gigantkorf van Els