bijenhouden.nl



Johannes Dzierzon

door Hennie Oes

dr. Johannes Dzierzon 1811 - 1906



Johannes Dzierzon werd als zoon van een welgestelde landbouwer geboren in Lowkowitz, een stad in Silezië, dat toen in Duitsland lag, thans aan Polen toebehoort. Wie de plaats op de kaart gaat opzoeken, moet naar de huidige naam Dzierzoniow zoeken. Dzierzon maakte zijn geboortestad wereldberoemd! Hij voltooide met gemak zijn gymnasiumopleiding; had een "bijzondere aanleg voor wiskunde", maar ging toch naar het seminarie: als geestelijke zou hij, zoals hij zelf later schrijft, meer tijd hebben voor de bijen. En die tijd heeft hij gekregen! In 1837 ( hij is dan 26) wordt hij tot pastoor benoemd in Karlstad; weldra sluit hij zich aan bij een beweging die zich fel verzet tegen een dogma over "de onfeilbaarheid van de Paus". Hij krijgt daarover ruzie met zijn bisschop, die hem verbiedt zijn ambt verder uit te oefenen. Het dogma is er toch gekomen in 1870, maar Dzierzon kreeg zijn handen vrij. In de omgeving van Karlsmarkt koopt hij vele stukken grond op en overal zet hij zijn volken neer; 300 š 400 volken heeft hij.







Zijn zwarte bijen hield hij in Klotzbeute, rechtopstaande boomstamsegmenten. In navolging van von Berlepsch, uit de omgeving Weimar, wilde hij van zijn standen "leerstanden"maken, waar imkers konden zien hoe je een "rendabele" imkerij kon opzetten. Von Berlepsch had ook van die leer-bijenstanden en hij imkerde met korven. Met volken echter die je moet "afzwafelen" of "uittrommelen" is het moeilijk rendabel te imkeren en dit geldt temeer, wanneer het ook nog "zwarte bijen" zijn, die zich dit moeilijk laten aanleunen. Overal deed men in die jaren driftige pogingen de volken te dwingen haar raten (en in eerste instantie haar honingraten) zo te bouwen, dat deze gemakkelijk bereikbaar waren of zelfs uitgenomen konden worden zonder de volken ernstig te verstoren. Het boeiende relaas van het ontstaan van onze kasten met mobiele ramen is o.a. na te lezen in boeken als:
  • Eva Crane, The archeology of Beekeeping; London 1983
  • Fr. Ruttner, Naturgeschichte der Honigbienen; München 1992
  • Morse e.a., Encyclopedia of beekeeping; Poole UK 1985
  • Hüsing e.a., Lexikon der Bienenkunde; München 1987
  • Goens/Maes; Geschiedenis van de Bijenteelt; Brugge 1985



In de Europese litteratuur wordt over het algemeen Dzierzon aangewezen als degene die ons de kasten met uitneembare raampjes ( Mobilbau) bezorgde. Volgens o.a. de gids van het Bijenmuseum te Weimar was het Baron von Berlepsch die de eer toekomt. De Amerikanen houden het unaniem op Langstroth. Op de afbeelding hierboven links zien wij een van planken nagebouwde Klotzbeute van Dzierzon, waarin hij raampjes aanbracht; het zal duidelijk zijn, dat dit nooit de gewenste Mobilbau kan opleveren; de raampjes werden aan alle kanten vastgekit of met raat opgevuld. Toch zal hij deze Klotzbeute jaren lang blijven gebruiken, zelfs naast de tweelingkasten die hij uiteindelijk zal gaan ontwikkelen. Dzierzon zoekt verder en neemt de kast van Christ over. Johann Christ stierf in 1813 maar had toen al zijn strokorven vervangen door kasten met 3 š 4 houten gestapelde bakken; de bakken waren van bovenlatten voorzien ( zie afbeelding boven rechts); een reepje was zorgde ervoor, dat de bijen haar raat daar begonnen te bouwen.

Dzierzon, de vader van de achterbehandelingskast en het bijenhuis.
Uiteindelijk bevielen deze kasten niet en Dzierzon ging, in navolging van zijn oorspronkelijke Klotzbeute ( die hij van achteren uit van raampjes had voorzien) kasten bouwen met achterbehandeling; de uitschuifbare bakken voorzag hij van de bovenlatten die hij van zijn Christ-kasten gewend was. De kasten zette hij op- en naast elkaar in een gebouw waarin hij zijn volken binnen kon behandelen: Het bijenhuis met achterbehandelingskasten was ontstaan zoals wij ze kennen in het duitse taalgebied .



Dzierzon had rond Karlsmarkt uiteindelijk 12 van deze standen; het werden "leerstanden" waar hij van heinde en ver talloze belangstellenden ontving en onderrichtte; vanaf 1844 levert hem dit enorm veel publiciteit op. De foto is van Klaus Nowottnick op de kaft van zijn boekje Fascination Bienen; Wenen 1997.



tweelingkast met achterbehandeling van Dzierzon; de linker kast is gesloten.

Dzierzon of von Berlepsch grondlegger van de "Mobilbau"??
Dzierzon zwoer bij zijn raampjes met alleen de bovenlat ( zie stapelkast naast de Klotzbeute kast boven, rechts); de afstand tussen deze draaglatjes bepaalde hij "op het gevoel". De baron uit Weimar (von Berlepsch) echter gaat de bouw met uitneembare vierlatsraampjes propageren. ( Nam hij de bovenlatjes van Dzierzon en deze weer van Christ over?) Von Berlepsch verbreedt de oortjes van de bovenlatjes met 5 mm., zodat de ramen 1 cm. uit elkaar blijven; de raampjes bouwt hij met zijlatjes en onderlatten uit tot een geheel frame; de bijen kitten de raampjes onderling niet vast! Volgens zijn beschrijving uit 1860 -ook hij heeft op dat moment zijn kasten in grote gebouwen staan- zijn de raampjes wúl vastgekit aan de wanden van de kast!



door de oortjes te verbreden met 2 X 5 mm. creëerde von Berlepsch tussen de raampjes een bijenstraat van 10 mm.; bijen in de vrije bouw houden het op 12mm. Hoffmann verbreedde liever de zijlatjes op 1/3 e, dit gaf een stabielere aansluiting terwijl toch de straten op 2/3 e openbleven. Op raam 2 en 3 zorgen plastic hoesjes voor de goede afstand; raampje 4 is een sierlijke variant. Meestal is de hart op hart afstand 35 mm.; Langstroth heeft 37 mm. Onze spaarkasten hebben afstandsrepen of -blikjes tot 38 mm. Het bezwaar van de blikjes is, dat je je vingers er mee openhaalt; het bezwaar van beide is, dat, wanneer (b.v. door een bultje propolis) het bovenlatje niet goed horizontaal ligt, het raampje scheef gaat hangen. Dzierzon bleef bij zijn bovenlat-raam en zo ontbrandde tussen beide een verbeten en onfrisse strijd. Ik denk, dat de propaganda mogelijkheden van Dzierzon - en zo zijn uiteindelijke reputatie- groter waren en dat hij daarom bij veel schrijvers als grondlegger van de Mobilbau de geschiedenis in ging. Nog in 1848 klaagt hij , dat hij in geval van een vierlattig raampje, zo´n moeite moet doen om de vastgekitte raampjes los te wrikken. Als Dzierzon zijn "tweelingkast" ontwerpt ( zie afbeelding) zitten wij een eind in de zestiger jaren en begint de vinding van Langstroth ook tot Europa door te dringen. De vinding van de bijenruimte is voor het eerst volledig toegepast in de kast van Langstroth 1851). Pas in 1862 krijgt de kast bekendheid in Engeland; en pas in 1869 komt Dadant ermee naar Frankrijk en Italië. Wanneer hoorde Dzierzon er voor het eerst van? In 1860 heeft von Berlepsch wel de raampjes op de goede afstand van elkaar; het principe van de bijenruimte echter kent hij dan nog niet.

Dzierzon en de opmars van de Ligustica



Jan Dzierzon werd uit Poolse ouders geboren; het gezin sprak Pools; de Duitse taal leerde hij pas in een later stadium; bij conflicten met de duitse bezetter koos hij partij voor het Poolse verzet; in 1884 keerde hij naar zijn geboortestad terug en na zijn dood in 1906 werd hij er begraven; zijn grafsteen is pools. Dit vermeld ik even omdat hij in de duitse litteratuur graag als Duitser wordt voorgesteld.



bijenstand uit het geboortedorp van Dzierzon De bijenkasten op de foto zijn tot op de huidige dag daar zo aan te treffen; zij lijken ongetwijfeld op de kasten die Dzierzon er had staan: tweelingkasten met achterbehandeling, waarin hij tot ver in de vijftiger jaren zwarte bijen hield. Zijn overstap naar de Ligustica uit Italië zal verstrekkende gevolgen hebben voor de bijenteelt en de wijze van omgaan met bijen. Bijen exporteren naar streken waar zij niet inheems zijn, kende men in die tijd nauwelijks; uit Slovenië werden carnica´s naar Oostenrijk en gebieden in Duitsland verkocht; en in 1843 had ene Konrad een paar volken met "gele bijen" uit Italië meegebracht en bij huis gezet. In 1848 schrijft von Balderstein een boekje over de uitmuntende eigenschappen van deze bij uit Noord Italië; Dzierzon heeft dat boekje gelezen en het heeft zeer zijn aandacht getrokken; maar reizen van Italië naar Polen betekende 14 dagen hobbelen in de stoomtrein en dat met bijen! Ziet hij niet zitten. Toch is hij degene die de imkerwereld op zijn kop zal zetten met Ligustica´s. Hoe is hij daartoe gekomen? 1. Kast imkeren met losse raampjes (hoe klungelig dat ook ging in het begin) maakte uitgebreide manipulatie met bijen mogelijk en de zwarte bij liet zich dat moeilijk aanleunen. 2. Door veranderingen in de landbouwmethoden waren de omstandigheden van het imkeren grondig veranderd: met de zwarte bij ging men naar de late dracht (Boekweit en heide); de landbouw ging grote volken vragen op een vroege dracht. Onkruiden op de akkers en op het land die een bron van pollen en nectar opleverden werden weggespoten en de velden werden woestijnen, waar weinig te halen viel. Imkers met meerdere volken moesten gaan reizen wilde men de dames gezond en in leven houden. Met veel zwermende en redelijk agressieve bijen werd dat steeds moeilijker, zeker als ze gehouden worden in kasten als boven op de foto te zien is. 3. Door een brand die een deel van zijn volken verwoestte en de steeds ernstiger gevolgen van Vuilbroed, keek Dzierzon begerig uit naar wat hij bij von Balderstein gelezen had.



"De ligustica is een mooi slank diertje; ontwikkelt vroeg in het voorjaar een groot broednest; haalt veel honing binnen; is weinig agressief en laat gemakkelijk nieuwe technieken toe; is dus geschikt voor de kastteelt; ook past zij zich gemakkelijk aan bij veranderende omstandigheden." In 1853 krijgt Dzierzon een aanbod dat hij onmiddellijk aangrijpt. Een imker uit Hannover, Prollius, heeft een Ligustica stand nabij Venetië; een instituut in Wenen bemiddelt voor Dzierzon en hij kan een aantal volken kopen. Prollius levert de bijen in Wenen af; vandaar gaan ze per trein naar Polen; daar doen ze 8 dagen over en er blijft ÁÁn volk over. Nu blijkt het ongelooflijke vakmanschap van Dzierzon; Dat ene volk plaatst hij tussen 70 volken met zwarte bijen. In de herfst beschikt hij over 27 raszuivere ligusticavolken !! In 1859 spreekt hij over 300 volken die hij overal naar toe laat gaan; in 1878 zijn het er "duizenden". Dzierzon beschikt over een enorme propaganda mogelijkheid en dat is hijzelf; met zijn leerstanden en spreekbeurten bereikt hij enorm veel imkers. Hij had de wind mee, omdat juist midden 19e eeuw imkerverenigingen zich aaneensloten in nationale en zelfs internationale verbanden; hij had veel tegenstanders maar discussieerde er stevig op los en zo kon het gebeuren, dat de Ligustica binnen luttele jaren de hele wereld overging.



in 1859 meldt Dzierzon zelf, dat "300 volken zijn uitgezet naar vele duitse staten; maar ook naar Zwitserland, Frankrijk, Noorwegen, Zweden, Hongarije en zelfs Rusland en Amerika." Contacten met de Zwarte bij leverde evenwel agressieve hybriden op, die wij "landbijen"noemen; zij zijn er de oorzaak van, dat men de ligustica zuiver wilde houden. Overal gingen zij de zwarte bij vervangen. (Al spoedig beviel ook de Ligustica niet en werd deze bij weer vervangen door carnica´s en andere rassen. Broeder Adam neemt in de eerste helft 20e eeuw de ligustica in combinatie met de aloude Engelse zwarte bij op als basis voor zijn Buckfast. Meer over Ligustica´s in de reeks over bijenrassen) : bijenrassen; Ligustica

Dzierzon en de ontdekking van de parthenogenese van de dar.



Voor zijn wetenschappelijke verdiensten kreeg Dzierzon meerdere onderscheidingen; het eredoctoraat van de universiteit van München in 1872 en de Staatsmedaille voor wetenschappelijke verdiensten hem toegekend door keizer Willem I in 1885. De meeste faam leverde hem de ontdekking van de parthenogenese van darren op Over de geslachtsbepaling van darren had men in Dzierzon´s tijd vele opvattingen; sommige ervan zijn nog steeds te beluisteren: werksters likken de moer bij haar eileg en dat bepaalt het geslacht; of: speciaal voedsel maakt de dar. Een andere mening was, dat uit de rechter eierstok van de moer vrouwtjes- uit de linker mannetjes worden geboren. Een aparte "moeder" voor de darren was ook een veel gehoorde opvatting.



Eenvoudige weergave van wat Dzierzon verstaan heeft onder parthenogenese van darren. De eicel is niet bevrucht door een zaadcel van enige dar die betrokken is geweest bij de bruidsvlucht van de moer. De eicel heeft alleen het genetisch materiaal van de moer; de dar die uit dit eitje ontstaat is genetisch identiek aan zijn moeder en heeft geen vader; de dar is geen mannetje met eigen mannelijke eigenschappen; hij is niet meer dan het verlengstuk van de moer,zijn moeder, bedoeld om haar eigenschappen door te geven. De zienswijze van Dzierzon was revolutionair in die dagen en het leverde veel geruzie op. In 1835 had hij ontdekt, dat een moer die niet kon vliegen, alleen maar darren kreeg; in zijn hoofd zal hij gedacht hebben aan de ontdekking van Huber, in 1792, dat de moer op bruidsvlucht gaat. In 1845 schrijft hij in een essay, dat "darreneitjes geen bevruchting nodig" hebben. Een stokoude moer immers of een onbevruchte moer krijgen alleen maar darren . Van alle kanten wordt hij verketterd en aangevallen. Dan krijgt hij de zo begeerde steun van de bioloog von Siebold, professor aan de universiteit van München; deze had de parthenogenese bij mieren en vlinders ontdekt. Met deze geleerde treedt Dzierzon samen op op het grote Duitse imkercongres in 1852 . In de biologie is het een spectaculaire tijd: Mendel was met zijn overervingwetten bezig; Darwin schreef een essay over the "origin of species". Sinds 1853 heeft Dzierzon de gele ligustica in huis: Een gele moer, standbevrucht, ( bij hem zijn dat zwarte darren) levert hybride werksters op, maar alle zonen zijn geel!! Volgens de wetten van Mendel kon dat helemaal niet.



Na haar bruidsvlucht heeft de moer zaadcellen opgeslagen van 15 tot 25 darren. In het volk levert dat evenzoveel subpopulaties van werksters op. Als bij de bevruchting darren van meerdere rassen betrokken waren, kunnen de verschillen in eigenschappen van deze subpopulaties groot zijn. Omdat de zonen van de moer uit onbevruchte eitjes afkomstig zijn, zullen zij alle identiek zijn aan de moer. Dzierzon ziet een zwarte moer in een geel volk; volgens zijn eigen theorie moeten alle darren zwart zijn. Tot zijn ontsteltenis echter ziet hij ook gele darren lopen, die niet "van buiten" konden komen. Van eileggende werksters kon hij geen weet hebben en als wetenschapper, bescheiden en kritisch tegenover zichzelf, ging hij ernstig twijfelen aan de juistheid van zijn theorie. In 1856 ontmoet hij opnieuw von Siebold, die hem ervan wist te overtuigen, dat hij het toch bij het goede eind had. De tegenstand werd er niet minder op. Von Berlepsch (Weimar) haalt er professoren bij die met behulp van hun microscoop Dzierzon gelijk gaven. Mendel gaat op onderzoek uit en steunt Dzierzon; de Kerk echter was daar minder blij mee en verbrandde alle geschriften van Mendel en "redde zo de wereld van de ondergang". Dzierzon legde in 1869 zijn ambt neer. Tot op hoge leeftijd moest Dzierzon zijn theorie verdedigen tegen apotheker Metzger uit Budapest ; tegen de wetenschapper Dickel in 1891: "de moer legt alleen bevruchte eitjes!" een mening die vele wetenschappers bleven aanhangen; in augustus 1959 nog: Maes in het maandblad van de Vlaamse Imkersbond. 1872 is het jaar van grote erkenning: Bij gelegenheid van haar 400 jarig bestaan eert de universiteit van München hem met een eredoctoraat. In 1884 keert Dzierzon ( hij is nu 73 jaar) naar zijn geboortestad terug, tot groot verdriet van Karlsmarkt, dat een groot man en trekpleister zag vertrekken. In 1885 krijgt hij de wetenschapsmedaille uitgereikt door Willem I. In 1905 verzoent hij zich met de kerk; en een jaar later overlijdt hij op 26 oktober 1906.



1. Portret van Dzierzon op zijn 80e verjaardag; hij is teruggekeerd naar zijn geboortestad; maar is nog volop met bijenteelt bezig en geeft nog lezingen waar het maar kan. 2. Dzierzon in zijn laatste dagen; hij zit vereenzaamd in een rolstoel in zijn kamer; naast hem staat een bijenvolk.